donderdag 25 januari 2018

De idee van zoonschap

Het is kenmerkend voor Jezus dat hij nooit aan zichzelf dacht gescheiden van God, nooit gescheiden van het goede of Liefde, die zijn ware wezen uitmaakten. Van jongs af aan erkende hij dat de goddelijke Liefde, God, zijn Vader was. Op twaalfjarige leeftijd zei hij: “Ik moet zijn in de dingens mijns Vaders” (Luk.2:49). Later zei hij nog duidelijker: “Ik en de Vader zijn één” (Joh. 10:30). God en de mens zijn uiteraard niet een en dezelfde. Zij zijn één in substantie, één in wezen. En dat is bepalend voor die onscheidbare eenheid van God en mens als Vader en Zoon. Alles wat Jezus leerde en deed had dit als uitgangspunt, de idee van zoonschap. Tegen zijn discipelen sprak hij over ‘mijn Vader’ en zoals in het gebed des Heeren, over ‘onze Vader’. En hij gaf uitdrukking aan deze eenheid met zijn goddelijke Vader, de oorsprong van al het goede, door zijn menselijke tederheid, kracht en mededogen.

Geen opmerkingen: