donderdag 30 mei 2013

Leerlingen

De discipelen die Jezus om zich heen verzamelde zouden beschouwd kunnen worden als een doorsnee groep leerlingen: Peter, onstuimig en sympathiek, die zijn Leraar soms tot wanhoop dreef; de methodische Mattheus; de zwoegende Thomas; Judas met de twee gezichten en de broers Jacobus en Johannes, die door Jezus “zonen des donders” (Mark. 3:17) genoemd werden. Hoe was Jezus in staat zo’n middelmatige groep leerlingen zo te onderwijzen en te begeleiden dat althans een aantal van hen in staat was zijn werk met succes voort te zetten? Kwam dat niet omdat hij ze zag als zonen van de ene Vader, het oneindig Gemoed? “Zij waren Uwe,” zei hij, “en Gij hebt ze mij gegeven.” (Joh. 17:6) En zo erkende hij bij hen dezelfde vermogens en intelligentie die hij voor zichzelf erkende. Door hen op die manier te zien, was hij in staat hen stap voor stap door gelijkenis en bewijs te leiden naar het begrijpen van de grootste waarheid aller tijden. En na afloop van zijn laatste lessen - de kruisiging, de opstanding en de hemelvaart - zouden zij hun opleiding volbracht hebben in deze waarheid: dat leven en intelligentie nooit vernietigd kunnen worden, omdat zij goddelijk zijn, geheel aan God toebehoren. En zo zouden deze eenvoudige mannen de wereld in trekken om het allerbelangrijkste werk te doen dat er is.

Geen opmerkingen: